Nieuws

Rapport 'PISA-2022 De Verdieping: De financiële geletterdheid van 15-jarigen'

Naast de vaardigheid in wiskunde, lezen en natuurwetenschappen is met PISA-2022 ook de financiële geletterdheid van leerlingen onderzocht. De resultaten van de Nederlandse leerlingen zijn beschreven in het rapport ‘PISA-2022 De Verdieping: De financiële geletterdheid van 15-jarigen’ dat donderdag 27 juni is verschenen.

Financiële geletterdheid wordt door PISA gedefinieerd als “kennis en begrip van financiële concepten en risico’s, evenals de vaardigheden en attitudes om die kennis en dat begrip toe te passen om effectieve beslissingen te nemen in verschillende financiële contexten, om het financiële welzijn van individuen en de samenleving te verbeteren, en om deelname aan het economische leven mogelijk te maken.”

Het rapport beschrijft de prestaties van Nederlandse 15-jarigen op de toets financiële geletterdheid en gaat in op verschillen in financiële geletterdheid tussen leerlingen met verschillende achtergrondkenmerken. De financiële geletterdheid van Nederlandse 15-jarigen is tussen 2015 en 2022 gelijk gebleven en ligt in 2022 (net als in 2015) boven het OESO-gemiddelde. Nederland behoort samen met België (Vlaanderen), Denemarken, Canada en de Verenigde Staten tot de hoogst scorende landen. Toch haalt ook in Nederland 18% van de leerlingen niet het basisniveau financiële geletterdheid, net als gemiddeld in de OESO-landen die hebben deelgenomen aan de meting.

Naast de toets hebben leerlingen een vragenlijst ingevuld over hun houding, gedrag, ervaringen op school en ervaringen thuis ten aanzien financiële zaken. Van de resultaten van deze vragenlijst wordt eveneens verslag gedaan in het rapport. Onder andere blijkt daaruit dat Nederlandse leerlingen behoren tot de meest zelfverzekerde op het gebied van (digitale) geldzaken.

Meer weten? Lees het rapport: PISA-2022 De Verdieping: De financiële geletterdheid van 15-jarigen

Rapport 'PISA-2022 De Verdieping: Het creatief denken van 15-jarigen'

Naast wiskunde, lezen en natuurwetenschappen is met PISA-2022 ook het creatief denken van leerlingen onderzocht. De resultaten daarvan zijn op dinsdag 18 juni 2024 gepubliceerd in het rapport 'PISA-2022 De Verdieping: Het creatief denken van 15-jarigen'.

Creatief denken gaat bij PISA om het bedenken, evalueren en verbeteren van ideeën, het ontwikkelen van originele en effectieve oplossingen, en het uiten van verbeeldingskracht. Leerlingen hebben opgaven gemaakt over bijvoorbeeld het verzinnen van verhaalideeën, het ontwerpen van een poster, het toegankelijk maken van een bibliotheek of het ontwerpen van een wetenschappelijk onderzoek.

Nederlandse leerlingen scoren gemiddeld gezien vergelijkbaar met andere EU10-landen, waarbij meisjes hoger scoren dan jongens. Driekwart van de Nederlandse leerlingen behaalt het basisniveau voor creatief denken. Er is onderzocht of er verschillen zijn in creatief denken tussen leerlingen met verschillende achtergrondkenmerken en of er samenhang is tussen de score op creatief denken en de kenmerken van de leerling, school- en thuisomgeving. Leerlingen zijn ook gevraagd naar hun creatieve zelfredzaamheid en de creativiteit van de school- en thuisomgeving.

Meer weten? Lees het rapport: PISA-2022 De Verdieping: Het creatief denken van 15-jarigen

Reactie op het opiniestuk van Kim Fairley in de Volkskrant van 5 maart 2024.

PISA-uitkomsten over dalende leesvaardigheid deugen wel degelijk

In de Volkskrant van 5 maart 2024 bepleit Kim Fairley dat we de uitkomsten van het PISA-onderzoek met een korreltje zout moeten nemen. De redenen die ze daarvoor aandraagt verdienen echter enige nuance of zijn zelfs ronduit onjuist (en dat geldt niet alleen voor de inmiddels gecorrigeerde bewering over leeftijd).

Allereerst beschrijft Fairley dat leerlingen minder gemotiveerd zijn om de PISA-toets te maken, omdat het een low-stakes toets is waarvoor ze geen cijfer krijgen. Dit is op zich correct en een verschil in motivatie kan prestatieverschillen tussen landen inderdaad deels verklaren, net zoals overigens allerlei andere zaken waarin landen verschillen zoals onderwijsstelsels of onderwijsbudgetten. Het zijn echter niet zozeer de lagere prestaties van onze jongeren ten opzichte van die in China die ons zorgen baren, maar de daling van de prestaties van Nederlandse jongeren in 2022 ten opzichte van die in eerdere jaren in Nederland. De PISA-toets is altijd al een low-stakes toets geweest. De eventuele lage motivatie van leerlingen kan dan ook geen verklaring bieden voor de daling in leesvaardigheid die we de laatste jaren constateren, tenzij er een hypothese naar voren wordt gebracht die stelt dat die motivatie is verminderd.

Als tweede reden wijst Fairley erop dat leerlingen vragen kunnen overslaan in de PISA-toets. Ook dit is correct, maar de conclusie dat ‘de betrouwbaarheid van de leesvaardigheidsscores in het bijzonder laag is’ is veel te kort door de bocht. Om te beginnen zaten de leesopgaven in 2022 niet voor alle leerlingen in het laatste toetsdeel. Bovendien blijkt uit een verdiepende analyse op het toetsgedrag van Nederlandse leerlingen in PISA-2018 dat in Nederland het percentage niet-gemaakte opgaven gemiddeld gezien laag is ten opzichte van omringende vergelijkingslanden. In Zweden, bijvoorbeeld, was het percentage overgeslagen items gemiddeld bijna drie keer zo hoog. Daar komt bij dat de daling van de Nederlandse prestaties in 2022 ten opzichte van eerdere metingen ook geldt voor wiskunde en dat de daling van leesvaardigheid ook al in 2018 (toen lezen het hoofddomein was) zeer fors was.

Als derde reden om de PISA-resultaten niet serieus te nemen, beschrijft Fairley de ‘merkwaardige gebeurtenis’ dat in Nederland ‘maar’ 88,8% van de geselecteerde scholen heeft deelgenomen en niet de door PISA vereiste 95%. In tijden van hoge werkdruk en lerarentekorten is het allereerst bewonderenswaardig dat alsnog 154 scholen wilden deelnemen aan het onderzoek. Belangrijker nog: omdat de 95% niet werd behaald is een non-responsanalyse uitgevoerd, waaruit bleek dat de eindexamencijfers van deelnemende scholen niet afweken van die van geselecteerde scholen. De conclusie was dan ook dat de in Nederland verzamelde data wel representatief zijn.

We hebben nergens in ons rapport aangegeven dat een directe vergelijking met eerdere PISA-metingen niet mogelijk is. We hebben wel een zo volledig mogelijke beschrijving gegeven van de uitvoer van PISA in Nederland met de daarbij behorende nuanceringen. Om in de woorden van Fairley te spreken, er zitten zeker ‘wat mitsen en maren aan het PISA-onderzoek’, al is het maar dat we steeds opnieuw moeten uitleggen wat er op grond van de resultaten wel en niet kan worden geconcludeerd. De uitkomsten geven echter wel degelijk een belangrijk signaal over de opbrengsten van het Nederlandse onderwijs. PISA is bovendien al lang niet meer het enige onderzoek dat een daling van leesvaardigheid laat zien en daarmee om actie vraagt: ook in het internationaal vergelijkende PIRLS-onderzoek in groep 6 en het nationale Peilingsonderzoek Leesvaardigheid in groep 8 van het basisonderwijs is een daling in leesvaardigheid zichtbaar. Het verbeteren van de leesvaardigheid vraagt een gezamenlijke inspanning van de gehele maatschappij. Het afzwakken van de PISA-resultaten en de leescrisis die zich in Nederland voltrekt, helpt daarbij niet. Of zoals Cor Aarnoutse het zegt in zijn interview met de Volkskrant (d.d. 28 februari 2024): “Een omwenteling vereist alleen de moed van mensen om het anders te doen. Aan de urgentie mag het niet liggen.”

In het oorspronkelijke opiniestuk stelt Kim Fairley onterecht “dat Nederlandse jongeren hierdoor – andere landen verplaatsten hun toetsafnames niet – zo’n zes maanden jonger waren dan de scholieren uit de veertien Europese landen met wie ze langs de meetlat werden gelegd”. Naar aanleiding van de correctie van het opiniestuk (d.d. 13 maart 2024) hebben wij onze reactie aangepast. De verwijderde alinea uit onze reactie op het oorspronkelijke opiniestuk is hieronder terug te lezen.

“Als vierde en laatste reden noemt Fairley dat Nederlandse jongeren door het verplaatsen van de toetsafname van het voorjaar naar het najaar zo’n zes maanden jonger waren dan de jongeren uit landen waarmee ze vergeleken worden. Dit is pertinent onjuist. In elk land heeft PISA betrekking op dezelfde leeftijdsgroep. De selectie gebeurt op basis van geboortedatum waarbij leerlingen, die aan het begin van de afnameperiode tussen de 15 jaar en 3 maanden en 16 jaar en 2 maanden oud zijn, geselecteerd kunnen worden. De gemiddelde leeftijd van de Nederlandse leerlingen in PISA-2022 was dus niet anders dan in PISA-2018 (circa 15,8 jaar) of dan de leeftijd van leerlingen in andere landen.”